Hoe gaat een lossing in zijn werk en wat gebeurt er onderweg voordat de duiven thuis zijn

Eenmaal vanuit een duivencontainer losgelaten, cirkelen postduiven in principe enkele malen rond(geconstateerd is overigens dat op dezelfde plek losgelaten postduiven bijna iedere keer een andere vertrekrichting kiezen). Dan heeft een postduif de voor haar gevoel de juiste richting gekozen en vervolgt zij die ingeslagen weg naar huis in een relatief rechte lijn. Deze richting is vaak niet de meest rechte weg naar huis. Onderweg wordt de richting naar huis daarom nog diverse malen aan de hand van het eigen orientatievermogen gecorrigeerd. Doch een regelmatige bezoeker van postduivenlossingsplaatsen en ook iedere convoyeur weet, dat de duiven voorzien van het best werkende orientatievermogen in de meeste gevallen zonder een draai als een pijl uit de boog in de goede richting vertrekken. Normaliter moet onder deze eerste groep postduiven de overwinnaar van het concours gezocht worden. Alle andere duiven verbruiken naar verhouding veel meer tijd om de juiste richting te vinden en zijn derhalve op weg naar huis veel voorzichtiger dan de groep met eerst vertrekkenden. Die zijn heel zeker van hun zaak en denderen praktisch in rechte lijn naar huis. De rest kan slechts volgen in het spoor van de voorgangers. Er zijn oorzaken aanwezig waardoor de tweede en volgende groepen, de groep met eerstvertrekkenden in de uitslag nog kunnen passeren. Wanneer zij onderweg een slecht weergebied tegen komen, wat hun extra fysieke en orientatiematige energie kost, dan laat zich de uitkomst gemakkelijk raden. Het vluchtverloop is naar verhouding tot andere vluchten slecht van gehalte, de concoursduur was te lang en veelal waren de aangewezen duiven spoorloos in de uitslag. Maar wat was er dan werkelijk gebeurd? Duiven die onderweg in een slecht weergebied terecht komen verbruiken in korte tijd al de energie benodigd voor het zich kunnen orienteren. Weersfenomenen zoals inversie, droge thermiek, een volledig gesloten wolkendek, regen, mist en onweer verhinderen geheel of gedeeltelijk aan duiven om hun energie benodigd voor het orientatievermogen weer opnieuw aan te vullen. De duif moet op zoek naar een gebied waar dat wel mogelijk is en verliest kostbare tijd. Soms teveel om nog voor een klassering in aanmerking te kunnen komen.

Dat is ongeveer wat we met eigen ogen kunnen waarnemen en wat we met gezond verstand als mogelijke oorzaken van vreemd vluchtverloop kunnen aanvoeren. Maar wat gebeurt er nu in werkelijkheid? Postduiven met een goed werkend orientatievermogen hebben zich meestal al ruim voor de lossing georienteerd vanaf het moment dat de deuren geopend werden. De richting die ingeslagen wordt is al bepaald en de duiven reageren rusteloos op elk volgend signaal dat aan een mogelijke lossing vooraf gaat: het weg laten lopen van drinkwater, het rond gaan lopen van de convoyeurs, het afsnijden van de loodjes van de manden, de fluit van de hoofdconvoyeur. Dat verhaal kennen ze.

Anders wordt het wanneer ze in het geheel niet op dergelijke signalen reageren. Dan is om de een of andere reden het orientatievermogen verstoord. De duiven zitten onbeweeglijk in de manden en als die toch geopend worden, dan willen ze er niet uit. Dan is het kwaad geschiedt: de duiven moeten er uit gejaagd worden en willen dan tot overmaat van ramp niet van de losplaats vertrekken. Zover mag het uiteraard nooit komen. Als de op te nemen energie ten behoeve van het orientatievermogen geheel of gedeeltelijk ontbreekt mag er nooit en te nimmer worden gelost. De veranderingen ten goede geven de duiven zelf wel aan wanneer het zover is: ze gedragen zich rusteloos, maken veel lawaai en koeren luid.

Kort na de lossing zoeken de gelijkgestemden elkaar in het blauwe zwerk op en gaat het richting hok en valplank. Om dit goed tot uitdrukking te laten komen, wil ik u in gedachten meenemen alsware het een aflevering van Studio Sport aangaande een etappe in de Tour de France. Die coureurs die op die dag dezelfde fysieke fitheid bezitten zoeken elkaar op. De meesten zitten in een bergetappe in de zogenaamde "bus" vlak voor de bezemwagen. Dan heb je groepjes die er beter aan toe zijn en de besten daarvan voeren het groepje aan of "springen" naar het volgende groepje toe voor hen in de wedstrijd. Hoe verder je naar voren komt in de koers hoe hoger de fysieke gesteldheid van de coureurs is en de meesten daarvan kijken ook nog eesn wakker uit de ogen. Wat gebeurt er allemaal voorin: demarreren. Halen bij. Zijn uiteindelijk weg.  Los vooruit. De rest gaat de sprint aan en de sterkste die ook nog eens het meest rechtuit naar de meet gaat wint plek nr. 2 of volgend. Zo gaat het er ook ongeveer in een duivenwedstrijd aan toe. De pelotonnetjes in de lucht worden veelal aangevoerd door die duiven met een volledig werkend orientatievermogen. In elk pelotonnetje zijn de duiven fysiek aan elkaar gewaagd, maar het zijn die duiven met het best werkend orientatievermogen van de dag die de zaak naar huis brengen. Die duif hoeft per definitie niet als eerste van dat pelotonnetje te finishen. Voor een snelle finish in de duivensport komen weer andere omstandigheden om de hoek kijken: motivatie, scherp voeren, en veel lappen op korte afstanden zijn er daar enkele van. Een overmaat aan fysieke kracht doet een duif aan de meet vaak nog heel wat extra ererondjes draaien en dan is een andere duif juist met de eer gaan lopen.

Laten we een en ander eens goed op een rijtje zetten. Om zich goed te kunnen orienteren heeft een postduif zonneschijn nodig. Dat is inmiddels een alom bekend en geaccepteerd gegeven. Toch klopt dat niet helemaal. Het juiste woord zou moeten zijn zonkracht ofwel UV. Weersfenomenen zoals inversie, droge thermiek, een volledig gesloten wolkendek, regen, mist en onweer verhinderen geheel of gedeeltelijk duiven om hun orientatievermogen in werking te stellen. Genoemde weersfenomenen hebben allemaal een remmende werking op de hoeveelheid UV die onder die omstandigheden het aardoppervlak bereikt. De enigste oplossing om duiven dan te lossen is wachten op betere omstandigheden of lossen wanneer de UV normaliter de hoogste waarde bereikt: rond het middaguur. Dit geldt uiteraard niet alleen voor wedvluchten maar ook voor de opleervluchtjes die de liefhebber zijn duiven zelf voorschotelt. Ongetrainde oude duiven moeten in het voorjaar altijd getraind worden bij zonnig weer en het liefst rond het middaguur wanneer de UV het hoogst is. Voor jonge duiven geldt ongeveer hetzelfde, echter voor hen is het beste tijdstip tussen 09:00 en 10:30 zodat ze geen last meer hebben van ochtendinversie en thuis gearriveerd zijn als een mogelijke sterke droge thermiek hen met al te veel problemen opzadelt.