Lichtvleugeligheid een nieuw woord in het vocabulaire van de duivenmelker? Ik dacht van niet. Dat woord moet je niet hoeven op te zoeken. Als je naar duiven kijkt, hetzij in het hok, er vlak omheen of in de omgevende lucht dan moet je dat woord niet vreemd in de oren klinken. Dat moet in je geheugen gegrift en op je netvlies gebrand staan. Als trainer is dat hetgeen wat je tevredenheid pas echt streelt. Als je ploeg traint dan moet één oogopslag je vertellen dat het een eenheid is daarboven in de lucht. Alles moet aan elkaar gelijk zijn. Eén ongelijkheid in het team en de vaart is er direkt uit. In en rond het hok daar heb je eigenlijk niet eens je ogen voor nodig. Als de duiven uit hun broedbak richting voerbak vliegen dan moet dat één geluid zijn. Zonder overmatige ruis. Daar mag géén boem, bats op de vloer geluid bij zijn. Als duiven op de klep vallen, dan moet dat lichtjes zijn en zonder kabaal. Alle bewegingen moeten als vanzelf lijken te gaan. Maar wat is dat nu precies dat raadsel van lichtvleugeligheid, het kenmerk van gemakkelijk presteren van postduiven?


Het geheim zit hem in de vaardigheid en de mogelijkheid om een bepaald ritme te kunnen ontwikkelen. Al zappend met mijn afstandsbediening kwam ik al weer een poosje geleden op mijn TV een programma binnen rollen wat onmiddellijk mijn volle aandacht trok. Het was Els van Noorduyn, voormalig Nederlands recordhoudster kogelstoten, gegund een tersluikse blik te werpen achter de destijds ondoordringbare schermen van de Oost-Duitse topsport. Die gegunde blik zette haar op het spoor van een nieuwe trainingsmethode die ze nu tracht over te planten op vaderlandse bodem. Net na het inzappen op één van de vele kanalen die mijn TV-toestel tegenwoordig rijk is, zag ik haar een koffer openen waaruit een merkwaardig apparaat bestaande uit draden en zinken plaatjes tevoorschijn komt. Ze legde uit dat hiermee de zogenaamde "tapping-test" wordt gedaan. De proefkonijnen, voetballers van FC Heerenveen, voeren op het zink een zo snel mogelijke dribbel op de plaats uit. Zoveel mogelijk passen op de plaats dus. Het aantal malen dat ze in een zeer korte tijdspanne de platen raken, geeft een zogenaamde lichtvoetigheidsscore aan. In het onderzoek gaat het erom het raadsel van snelheid en lichtvoetigheid trachten te ontrafelen. Wat is topvorm? Waarom zweeft de ene atleet en zwoegt de andere? Is de ontspanning, die naast de inspanning nodig is voor een absolute topprestatie trainbaar? Of is dat puur een kwestie van aanleg?


In de vroegere DDR geloofden ze niet in toeval. In plotseling opkomende en dan weer verdwijnende lichtvoetigheid. Men vond dat een verschijnsel dat op zijn minst onderzocht moest worden. En Van Noorduyn doet nu een vervolg onderzoek geënt op de totaal andere Nederlandse situatie. In de DDR werd zes uur per dag getraind, lang voordat in het Westen de noodzaak daarvan algemeen werd erkend. Dat verschafte Oost-Duitsland(samen met het dopingprogramma) een enorme voorsprong. Eén van de onderzoeksvragen die rezen was de volgende: waarom verkrampen een groot aantal topsporters op het beslissende moment? Vermoed werd dat het te maken had met een te zware nadruk op de training van kracht, techniek en uithoudingsvermogen. Van een sprinter als Carl Lewis was tenslotte bekend dat hij zich niet bepaald afbeulde in de trainingen. Hij had dan wel van nature een vloeiende looptechniek, maar als die niet was samengegaan met een geweldig vermogen om los en licht te lopen, dan zou hij geen vijftien jaar aan de top zijn gebleven. Ook Johan Cruyff had dat wonderbaarlijke acceleratievermogen, die hoge bewegingsfrequentie die schijnbaar als vanzelf ging. De vraag rees als vanzelf of de lichtheid van bewegen, het laten wapperen van de wangen tijdens een 100m sprintfinale, ook haalbaar was voor atleten met minder aangeboren zweefvermogen. Gedurende tien jaar heeft men hier in Oost-Duitsland onderzoek naar gedaan en men kwam tot de konklusie dat tegelijk veelzijdige oefeningen in snelheid uiteindelijk elke sporter ten goede zouden komen. Die oefeningen konden enige tijd ten koste gaan van kracht en techniek, maar uiteindelijk zou de losheid zegevieren. Niet in de laatste plaats omdat losheid ook plezier bezorgt. Voor welke sporter is immers niet het gevoel dat alles vanzelf gaat, het ultieme genoegen??


Het probleem was dat een dergelijke trainingsmethode niet zo eenvoudig toepasbaar was op het Nederlandse sportwereldje. Hier trainen de topsporters maar een paar keer per week en hebben daarna vrijaf voor een korte of soms wel langere periode. Voor onze samenlevingsvorm gaat het erom een aangepaste methode te ontwikkelen, die over een veel langere tijd pas als mogelijk bruikbaar blijkt. Toch staat nu al vast dat de methode van nut is bij het opsporen van aangeboren talenten. Want wie van nature lichtheid en snelheid in één beweging weet te verenigen, die heeft alles in zich om aan de top te komen. Een geoefend oog van een toptrainer van welke sport dan ook zal dit zeker beamen. De basis van het systeem is dat topsporters te veel de spieren trainen en te weinig de hersenen die de spieren moeten aansturen. Uit onderzoek kwam naar voren dat na 100-200 passen op de plaats op de zinken ondergrond al een patroon wordt vastgelegd in de hersenen. Hoe vaker dit herhaald wordt hoe vaster dat patroon wordt. Op een bepaalde leeftijd kan aan dit patroon nog moeilijk worden gesleuteld. Bij FC Heerenveen worden de voetballers in leeftijdscategorieën onderverdeeld. In de groep van 12-16 jarigen wordt wel de nieuwe weg gevolgd: de hersenen worden getraind op snelheid, opdat de hersenen het lichaam dwingen sneller te worden. Het gaat vaak om heel simpele oefeningen over soms niet meer dan 10 seconden. Maar ze dwingen de hersenen een bepaalde snelheid aan te leren. Het evenwicht tussen spanning, ontspanning en inspanning, daar gaat het om. Handelingssnelheid, reflexen, reactievermogen zijn de essenties van topsport. Snelheid die zetelt in de hersenen en die op hun beurt de spieren aansturen. En dus moeten de hersenen opnieuw geprogrammeerd worden om het lichaam licht en los te maken. 


Dan moeten licht en los gevat worden in een uitgekiende mate van evenwicht. Alles moet in balans zijn. Dat is de basis voor topsport. Na het bezoek dat de jonge Friese duivenmelker Klaas Dijkstra mij onlangs bracht, heb ik weer eens kontakt opgenomen met onze wederzijdse kennis Klaas Visser, bijgenaamd de "Vliegende Schaatscoach". Klaas Visser weet als man van de praktijk natuurlijk drommels goed waar het bij topsporters allemaal om draait. Hij heeft er ettelijke aan de top gebracht. Ik stelde hem de vraag: wat valt jou nu direkt aan toppers op als je ze aan het werk ziet? Klaas: "Het belangrijkste vind ik evenwicht/balans. Dat moet er zijn. Vooral in de bochten. Het lichaam moet één zijn en daar hoort te vaak doorzwikken van de enkels of vaak vallen niet bij. Een typisch kenmerk is dat de echte toppers bijna nooit met hun handen in de rondte wapperen. Elke beweging vloeit als vanzelf voort uit de vorige. Het kost tijd voordat alles geheel ontwikkeld is en uitgegroeid, maar uitschieters zijn er niet. Ze hebben HET altijd al in zich gehad."


Dan gaat het over een vergelijking tussen duiven en schaatsers. Beiden moeten presteren en die motivatie hangt van een bepaalde band af. In topsport is dat onlosmakelijk met een stuk psychologie verbonden. Klaas: " Ik heb dat altijd in drie groepen onderverdeeld. Zij die het puur deden voor hun eigen "IK". Ard Schenk was daar zo'n voorbeeld van. In die groep zitten ook vaak de moeilijkste karakters, meestal gevormd door een harde leefomgeving. Topprestaties worden in deze groep vaak met geld geassocieerd. Dan heb je de groep die voor de trainer presteert. Dat zijn de gemakkelijksten. Ik heb Trijnie Rep gecoacht. Die was op een gegeven moment in topvorm, kon kampioen worden maar het hing op de 500m die ze nog nooit onder de 44 gereden had. Ik maakte haar wijs dat ze gemakkelijk 43 kon rijden en deed dat een week lang. Tot ze er ziek van werd en vervolgens werd ze kampioen met een 43-er op de 500m. Dan heb je de groep die presteert voor één van beide ouders. Kees Verkerk deed alles voor zijn moeder. Hij had altijd dat mutsje van haar op, weet je nog wel?" En even teruggaand naar de duivensport: "Bij duiven vind je ook een bepaalde band terug. Als je die eenmaal ontdekt hebt, dan kun je het laadje met topprestaties telkens gemakkelijk openen. Het gaat erom te analyseren waarom het goed gaat en dan is het de kunst je psychologie er op de juiste manier op los te laten."


En dan gaat het gesprek over het aanleren van discipline. Klaas Visser hierover: "Ik ben er zeker van dat er een overeenkomst tussen topprestaties en discipline is. Ook in de duivensport. Als de discipline er is dan kan je pas pieken. 90% of misschien wel meer van de duivenliefhebbers zijn niet gedisciplineerd. Het zijn gezelligheidsmensen die graag nog een pilsje drinken aan de bar van de duivenvereniging. Ze roddelen daar over de kampioen van hun club die inmiddels thuis druk bezig is met de "cooling down" van zijn favorieten." Wat is dat nu weer vraag ik. Klaas: "Eerst rust en warmte en dan aftrainen. Even kort en snel de spieren laten werken opdat de afvalstoffen het lichaam zo snel mogelijk verlaten. Dan moeten de trainingen weer snel opgebouwd worden. Ik zie training als een soort verslaving. Het dient met discipline aangestuurd te worden en dan willen op een gegeven moment de duiven alleen nog maar vliegen. Ze staan als het ware te trappelen voordat de klep geopend wordt. En als dat met een zekere ontspannenheid, gezelligheid kan gebeuren, dan ben je als trainer een gelukkig mens want dan heb je een ploeg op de baan die onstuitbaar voor alle plakken gaat."


En tot slot uitwijkend naar een andere tak van sport het voetbal: "Echte topsporters kunnen hun pijngrens enorm verleggen. Als Kluivert na iedere tik op zijn enkels gaat liggen, dan hadden ze hem bij AC Milan nooit genomen. En Ronald de Boer, die voetbalt nog rustig door met één gebroken been bij wijze van spreken. Ik denk dat dat bij topduiven ook zo is, die verleggen hun dorst- en pijngrens en onder invloed van de ingegeven motivatie van hun trainer worden vervolgens enorme topprestaties geleverd. Voor de menselijke topsporter bestaat er een ATP-kring met 3 fases. Om elke volgende fase te bereiken moet je telkens door een pijngrens heen. De 1e fase is de verbranding van koolhydraten en zuurstof, dan volgt die van druivensuikers en zuurstof en tot slot cytrozuur met heel veel zuurstof, die zorgt voor de grootste topprestaties." Zou er bij duiven ook niet zoiets bestaan??  In het belgische duivensportblad "De Duif" kwam ik een bijdrage tegen van de voormalig NPO-secretaris H.P. Verkooyen. Als kop droeg het stukje: "Mestboekhouding en duivenquota in Nederland?" Het schijnt zo te zijn dat het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke rdening en Milieu zich bij de NPO heeft gemeld. Wij schijnen met zijn allen zo'n 4 miljoen postduiven op onze hokken te hebben en die bereiden met zijn allen zo'n interessante hoop poep, dat het genoemde ministerie hier zoveel "brood" in ziet dat de grotere duivenliefhebbers(meer dan 40 duiven, hm, hm) na koeien, varkens en kippen op de vierde plaats komen voor het krijgen van een quotaregeling(maximaal te houden aantal duiven), het bijhouden van een mestboekhouding en het betalen van een extra milieuheffing. Op deze manier krijgt men grip op de aantallen duiven en het mogelijk instellen van beperkingen. Gaat onze organisatie deze ontwikkeling gebruiken om een bepaald doel te bereiken(men ziet de grote liefhebbers niet zo graag) of heeft men een andere visie? Voorlopig blijven wij van de kant van onze organisatie in het ongewisse en samen met H.P. Verkooyen houd ook ik de adem in voor wat de toekomst ons verder brengt.