In deze tijd is het nog best druk in en rond mijn hok. Mijn vrouw die al behoorlijk gewend was aan het rustige sfeertje rondom het grote fond gebeuren moppert dat ik weer overdrijf met al dat africhten. Misschien klinkt u het ook wat vreemd in de oren dat ik nog steeds aan het opleren ben. En ik ben van plan om er nog een poosje mee door te gaan zolang het weer het toelaat. Ik hoop dat de jongen hierdoor leren van allerlei andere gaven kwestie het orientatievermogen gebruik te maken die ze in de zomerdag niet kunnen leren. Grote fondduiven maken tijdens hun reis naar huis van allerlei soorten weer mee onderweg en ik denk dat het belangrijk is dat ze hier kennis mee maken.

De grote jongen zijn al behoorlijk door de rui heen op dit moment en heb ik ze afgelopen vrijdag op 25 km gehad. Dat was even wennen voor ze omdat ze al ruim een week of 6 stil gezeten hadden. Zondag waren ze aan de beurt voor 45 km. Schitterend weer. Een licht windje van opzij en ze waren rapper thuis dan ik. Ik zag ze nog net op het hok vallen toen ik de straat in reed.

Vrijdagmiddag gingen de zomer jongen naar 20 km in de polder achter Kockengen en zondagmiddag naar De Meern 25 km. Onderweg loste ik nog wat piepers aan de andere kant van de stad. Daar had ik een stuk of 7 gescheiden oude duivinnen bij gedaan en zoals die de piepers op sleeptouw namen was een prachtig gezicht. Als je dat zo ziet dan kunnen jonge duiven enorm veel leren van de ouden en ik neem me dan ook voor om volgend jaar als ik weer jonge duiven ga opleren er steeds een mand nestduiven bij te doen.

Wat ik waarnam is dat het gemengde koppel oude duivinnen en piepers na één rondje gelijk vertrekt zoals jongen dat doen pas nadat ze een stuk of 6-7 keer zijn weggebracht. Eén rondje of niet eens één, even als koppeltje de juiste richting uit, dan vaart maken en uit elkaar waaieren tot één streep richting thuishaven. Die vastberadenheid mis je bij jonge duiven als je ze begint op te leren. En die is er pas na een aantal malen wegbrengen. Meestal is die er pas na een mislukte vlucht. Alsof ze soms eerst een keer hardhandig wakker geschud moeten worden. Misschien dat de vastberadenheid een goede leerschool is voor piepers die het vak nog moeten leren. In ieder geval een experiment dat ik volgend jaar over ga doen omdat ik dan nestduiven voldoende heb. En ook die, is mij gebleken uit diverse gesprekken met grote fondmannen, hebben veel training nodig.

De voorjaarsjongen doen nu eindelijk zoals het hoort. Pats op het hok en binnen. Nog maar enkelen die treuzelen. De zomerjongen maken er een puinhoop van en gaan de hele buurt door op zoek naar water. Mijn vrouw en ik kunnen ons daar enorm aan storen. We zouden het graag willen veranderen omdat we midden in de stad wonen en er met mooi weer veel mensen buiten zitten in het zonnetje. Maar de zomerjongen blijven ongehoorzaam. Eigenlijk hoor je daarmee op een soort boerderij te zitten. Maar wat niet is, is niet. Volgend jaar is er geen ruimte voor zoveel jonge duiven. Nu wil ik wat inhalen door er meer te kweken. En er valt genoeg af kwestie kwaliteit.

De voorjaarsjongen hebben hun eerste selectieronde gehad en van de 130 hebben er een stuk of 50 het niet gehaald. Ik heb ze precies zo geselecteerd zoals ik altijd doe met jonge duiven die ik vroeger wel op de wedvluchten heb gespeeld: heel streng. Hoe doe je dat dan zult u zich afvragen. De meeste liefhebbers hanteren bij het selecteren een lijst met wat de jonge duiven aan prijzen op de wedvluchten hebben behaald. Voor mij is dat iets wat me maar weinig zegt. Ik heb met 150 jongen mee diverse malen 120-130 prijzen gespeeld en daar waren er toen net zoveel of meer bij die de eerste selectieronde niet overleefden. Waarom niet? Om de doodeenvoudige reden dat een mooie prijslijst van een jonge duif me niets zegt. Het is het resultaat van een spel: winterjongen, verduisterd, verlicht, en de deur gespeeld, misschien wel op weduwschap en misschien gebeuren er nog wel wat dingen die totaal niets met kwaliteit uitstaande hebben. De werkelijke kwaliteit van een duif zit niet verborgen in alles wat hem prestaties heeft doen behalen, maar in zichzelf. 99 procent van de 100 liefhebbers interesseert dat geen barst en dat is dan ook de reden dat onze sport zoveel krabbers telt en zo bitter weinig kenners. Kenners zijn voor mij niet de mensen die uitslagen maken. Er zitten natuurlijk kenners onder, maar kenners zijn voor mij mensen die me kunnen vertellen wat ze aan een duif zien en voelen. Er komt intuïtie bij kijken en ervaring. Die dingen komen niet aanwaaien. Daar moet je voor open staan en moeite voor doen om ze op te pikken.

Afgelopen woensdagavond had ik Hans van der Veer op bezoek. Hij was ook benieuwd geworden naar de duiven waarmee ik de grote fond op wil en we hebben gezellig een avondje gemolken. Hans blaast al jaren zijn partijtje mee op de fond. Het ene jaar wat beter dan het andere, maar dat kan ook bijna niet anders als je beperkt bent in je tijd en ruimte. Wat mij enigszins verbaasde, en dat had ik zeker niet uit de mond van andere bezoekers gehoord, is dat hij de Zuid-Afrikaanse fondduiven sneller vond dan de Hollandse. Goed van lichaam en pluim. Perfecte spieren wat betreft de Blauwen van Hannes van der Merwe, die Hans beschreef als de oude Delbars die hij jaren geleden aantrof bij Staf Dusarduijn in Groede. En voorzien van een stel snelle vleugels.

Maar kenners gaan verder in hun oordeel. Aan elke duif zit wel een of ander gebrek. Oftewel iets wat voor verbetering vatbaar is. Een kenner slaat dat automatisch op en bij een duif of wat later komt het er opeens uit: “dat moet daar op”. Ik moet zeggen dat ik dat nog maar bij weinig bezoekers heb meegemaakt. Die zijn meestal of voorzichtig in hun uitspraken of denken niet verder dan één duif.

In mijn ogen heb je totaal niets aan één duif. Vooruitgang in de duivensport is verscholen in twee duiven. Een doffer en een duivin die samengebracht voor goede jongen zorgen die prestaties neer zetten. Als ik ergens kom en ik zie een duif die me bevalt, dan zou ik ze vroeger veel sneller dan nu hebben geprobeerd te bemachtigen. Nu denk ik: “heb ik iets thuis dat erop past”? Als je duiven ziet moet je denken in koppelingen. Kun je duiven samen zetten dan blijven de prestaties duren. Dat is het geheim van de werkelijke groten in onze sport waar de mensen jaren na datum nog over de prestaties praten. Bijna allemaal waren dat liefhebbers die konden koppelen en kennis hadden om door middel van kweeksystemen eruit te halen wat erin zat. En het succes daardoor konden laten voort duren.

Zelf was ik al begonnen na te denken over de koppelingen van volgend jaar, omdat ik van diverse koppels 3-4 jongen in mijn handen had gehad waar het merendeel me niet van beviel en ik wel erg gecharmeerd was van de ouders. Dan begin je koppelingen uit te stippelen op papier en dan word je door enkele opmerkingen toch onwillekeurig van de wijs gebracht. En als je dan je eigen idee naar voren brengt, dan krijg je als antwoord: “maar waarom niet”? Ja waarom ook niet..

Het enige wat me tegen houdt is dat ik altijd bezig geweest ben om in de familie te kweken. Dat wil zeggen naar de toekomst te kijken. Als ik dat zet op dat. Houd ik dan het originele in stand. Verander ik het dan niet teveel? En maak ik het niet slechter, maar als het even kan net even iets beter. Zo ben ik eigenlijk altijd bezig geweest. Duiven ‘ontleden’ in eigenschappen en kijken waar er iets verbeterd kon worden.

Maar ik ben ooit wel een keer ergens mee begonnen. Een intuitieve koppeling die enorm goed uitpakte. De zoon van “De Kapoen” van Desmet-Matthijs x “De 08 Duif” van Jan van Erp. Maar hun nakomelingen heb ik altijd bewust in de familie verder gekoppeld.

Voor het grote fondgebeuren wil ik verder werken vanuit enkele families:

De blauwen van ‘oom’ Hannes van der Merwe uit Riversdal afkomstig uit zijn super koppel. Daar zitten er nu een behoorlijk aantal bewezen vlieg- en kweekduiven van hier en dat wil ik proberen verder uit te bouwen. Maar dat lijkt simpeler dan het op het eerste gezicht is. Er komen maar bitter weinig doffers van en de blauwe kleur laat zich heel gemakkelijk verdringen door een andere. Daardoor verandert het uiterlijk en de raskenmerken van het soort behoorlijk. Ik denk daarom dat ik op zoek moet naar een ander soort fond duiven; blauw van kleur. Maar waar haal je die en passen ze erop?

De zwarten van vader en zoon Lodewyk uit Noupoort; van de 8 zijn er 5 nauw familie. Hier kan redelijk eenvoudig mee verder in de familie gekweekt worden na enkele geslaagde kruisingen natuurlijk. Hun eerste jongen bekijk ik dagelijks met veel interesse. De duivinnetjes vind ik bijzonder. De doffertjes aan de te grote kant. Dat komt omdat hun moeders ook flink zijn en dat moet ik meenemen in de toekomstige koppelingen met deze duiven.

De roden van Andries Gous uit Kaapstad. Over deze duiven heb ik het nog niet met u gehad. Een erg ingeteelde stam duiven, maar ik ben er nog niet helemaal uit wat voor rol ik ze zal laten spelen. Het was Wim Peters die me met Andries in contact bracht. Andries heeft een steenrode stamdoffer van ’84 die nog volop aan de kweek was met excellente nakomelingen in diverse generaties. Ik vond het een fenomeen en wist beslag te leggen op twee kinderen en twee kleinkinderen. Nauw familie en om ermee verder te komen zullen ze gekruist moeten worden. Ik denk aan een combinatie van Lodewyk x Gous. De jongen zullen het moeten vertellen wat betreft prestaties en naar welke kant ze zich positief of negatief gaan ontwikkelen. Ik ben benieuwd naar de uitkomst.

Verder heb ik nog enkele duiven van Coen Barnard de super lange afstandskampioen uit Bredasdorp. Het was met deze duiven dat Hans van der Veer me aan het twijfelen bracht. Ik dacht meer aan een bijrol van deze duiven. Hans niet. Dan denk je: "wat ziet hij aan die duiven dat ik niet zie"? Eigenlijk is het antwoord simpel. Als ik zelf op een ander hok duiven beoordeel dan verbaas ik melkers vaak met de uitspraak: "dit is er eentje uit die of die". En de jarenlange ervaring van Coen Barnard die zijn eigen ras heeft opgebouwd, wel dat mis ik. En ik ervaar dat ook degelijk als een gemis. Het samenzetten van koppels en het bestuderen van de directe jongen en latere generaties, dat zit niet in de computer.

Verder heb ik natuurlijk ook nog wat Nederlands fondsoort zitten.
Jaren geleden kocht ik de supercrack “La Creche” van Sjouke Duinstra uit Noordbergum (een nakomeling van “De Dolle” van Marijn van Geel) en daar heb ik kinderen en kleinkinderen van terug gehaald. De jongen bevallen me bijzonder.
Dan heb ik wat materiaal van een tweetal hokken gehaald dat terug te voeren is op het soort van Jan Walpot uit St. Philipsland. Deze duiven bevallen me zeer goed. De nakweek is nog niet helemaal wat ik ervan verwacht; kwestie van omkoppelen en dan weer eens zien wat het oplevert. Het moet mogelijk zijn om het gelijke van de ouders te kunnen kweken. Zoniet dan is dat een gebrek aan erfkracht. Maar daar twijfel ik op de eerste plaats niet aan omdat er al heel wat liefhebbers goed presteren met de duiven van Jan Walpot.
En ik heb vorig jaar wat late jongen gehaald bij Jelle Jellema die de laatste jaren enorm heeft gepresteerd op de grote fond. Dat was wat moeilijker omdat daar de eerste selektie nog op moest plaats vinden, want het waren tenslotte late jongen die nog helemaal uit moesten groeien. De helft is er uit gegaan en over de andere helft ben ik erg te spreken. De jongen vielen me niet helemaal mee op die van een koppel na, maar duiven waar ik vertrouwen in heb die krijgen van mij 2-3 jaar kans zich te bewijzen in de kweek.

Alles bij elkaar lijkt een mengelmoes van van alles en nog wat. Wel van uitstekende duiven overigens. Aan mij de eer er wat van te gaan maken op de grote fond. Een hele uitdaging die ik maar wat graag aanneem!