Selecteren op gevoel, inzicht en intuïtie
In en rond mijn hok was het nou niet bepaald prettig vandaag. Wat een storm! En dan kan een mens maar beter binnen blijven. Toch had ik me voor genomen om een minder prettig klusje onder handen te gaan nemen: een rondje selekteren. Er zaten nog een hele serie duivinnen teveel naar mijn smaak en daar wilde ik al een hele tijd eens doorheen gaan.
Onlangs had ik daar met een melker een gesprek over. Hij was nieuwsgierig hoe ik dat nu deed. Eigenlijk het hele jaar niet gespeeld. Wat weet je dan eigenlijk van je duiven af ? Met de jonge duiven al helemaal niet gespeeld. Hoe moet dat nou ?
Ik snapte best wat hij bedoelde. Je doet niet aan de wedvluchten mee, je weet niets van de vliegwaarde van je duiven, hoe moet dat nu verder ?
Om de waarheid te zeggen, zou ik me ook niet wagen om duiven op vliegwaarde te beoordelen die nog nooit aan een wedvlucht deel hebben genomen. Je kunt er wat dat betreft niet in kijken. En ik denk dat er maar bijster weinig melkers rondlopen die dat wel kunnen.
Maar in mijn geval ligt dat toch iets anders. Bij het selekteren heb ik me altijd geconcentreerd op de kweekwaarde van een duif. En als ik bij het samenstellen van een vliegploeg voor de keuze werd geplaatst om een duif te plaatsen met of eentje zonder kweekwaarde, dan koos ik altijd voor het eerste. Want na een carriere op het vlieghok is het best wel handig als je een goede vliegduif ook voor de kweek kunt gebruiken.
Maar in dit geval is het niet zo moeilijk en hoef ik slechts de wel of niet aanwezige kweekcapaciteiten tegen elkaar af te wegen. En daar ben ik altijd erg streng in geweest. In het verleden hebben heel wat uitstekende vliegers het niet tot het kweekhok gebracht. En heb ik soms heel vlot zo maar een duif niet eens op de vluchten mee gegeven en zo op de kweek gezet. Je slaat de bal wel eens mis, maar ook wel eens raak. Dus durf ik een heel eind te vertrouwen op mijn gevoel, inzicht en intuïtie.
Na heel wat jaren bouwen en schaven aan een eigen stam duiven, durf ik te stellen dat mijn soort bepaalde karakteristieke kenmerken en eigenschappen heeft. Je herkent ze bij wijze van spreken op kilometers afstand. En door de jaren heen gaan je handen naar zo’n soort duif staan en alles wat er niet goed in past daar heeft de ervaring geleerd dat daar door de bank genomen maar weinig mee te beginnen is op het kweekhok. En die durf ik met een gerust hart uit te selekteren.
Toch kun je daar fouten mee maken. Vooral als je stam voor wat bepaalde duiven betreft wat langer nodig heeft om zich volledig te ontwikkelen. Zo heeft “Het Boerinneke” een van mijn allerbeste kweekduivinnen ooit (uit het stamkweekkoppel “Het Boerke” x “De 150 duif”) tot aan 1992 gediend als weduwduivin. Terwijl diverse van haar broers en zusters al veel sneller naar het kweekhok gingen en ik moet zeggen er minder van terecht brachten dan zij. Toch had dat duivinneke altijd iets over haar dat ik dacht: “toch maar lekker laten zitten”. En toen ik na de rui in 1991 op een goede dag door mijn vliegduivinnen heen ging, was “Het Boerinneke” ineens een heel andere duivin geworden. Eentje die bij mij gelijk de kweek op ging. En dat ging ze dan ook. In haar eerste jaar op het kweekhok bracht ze 2 formidabele duiven voort: “De Vooruit” die als jaarling 5 weken achter elkaar de eerste won in clubverband en “Magic Mealy” die na een super carriere als vlieger als kweker zijn gewicht in goud waard is. En ik heb dat al diverse keren meer mee gemaakt dat duiven “het” ineens wel hadden wat ze eerder nooit hadden.
Ik denk dat natuurlijke vitaliteit in de kweek een grote rol speelt en ik let daar bij het selekteren van mijn kweekduiven altijd bijzonder op. En ik heb het gevoel dat de natuurlijke vitaliteit pas een dominante rol kan gaan spelen als een duif volledig is uit gegroeid en is ontwikkeld. Het heeft er alle schijn van dat duiven dan pas in staat zijn om goed te vererven.
Wat je vaker mee maakt is dat heel veel duiven als jaarling en als tweejarige het beste vererven en dat dan opeens de kaars leeg is. Ook dat heeft met de vitaliteit te maken. Jaarlingen en tweejarigen hebben dat van nature in zich. En van het moment dat het gaat minderen met de vitaliteit, de niet aangeboren natuurlijke, dan valt er met zulke duiven ook niets meer te beginnen en komt er geen goed jong meer uit voort. Dat is dan ook de reden waarom veel wordt geadviseerd om vooral uit jaarlingen en tweejarigen te kweken. Het is maar dat u het weet…
Ik kan u vertellen dat duiven selekteren met het besef dat je fouten kunt maken met duiven die langer tijd nodig hebben om uit te groeien, geen prettig gevoel is. Want de kans bestaat dat je er dus een goede kweekduif in potentie uit selekteert. In geval ik bij twijfel naar een redelijk positieve kant over hel en het betreft een jong uit een goed kweekkoppel dan blijft zo eentje nog even zitten.
Omdat ik dit jaar met louter kweekduiven verder ga, heb ik mijn duiven heel wat meer keren in handen gehad dan in andere jaren. Kwestie van geen of zo weinig mogelijk fouten te maken. En omdat ik ze over een tijdsbestek van enkele maanden diverse malen in handen heb gehad, bemerk je toch de veranderingen aan een duif. Je hebt ze enkele malen beoordeeld en in je herinnering kun je ze zo naar voren halen. En dan zijn ze ineens helemaal veranderd. Meestal naar de negatieve kant, maar soms ook wel naar de positieve kant. Dat doet je beseffen dat je in het verleden met maar een selektieronde best fouten hebt gemaakt. Aan de andere kant voelen de meeste duiven altijd hetzelfde aan. Goed of slecht. Maar waardoor komt het dat duiven ineens zonder reden zo maar veranderen? Duiven die je je herinnert als iets bijzonders voor de kweek zich zo maar ineens naar de negatieve kant hebben ontwikkeld. Als we eens wisten hoe dat zou komen, dan zouden we dat op een bepaalde manier op kunnen vangen.
Eerder had ik die ervaring ook al opgedaan, maar in veel mindere mate omdat ik de duiven niet zo frequent in handen nam. Dat deed ik meer om een algemene indruk te krijgen van de gezondheidstoestand op het hok. Meer een soort steekproef. Vanuit die ervaring had ik me voorgenomen om wat meer te werken met natuurlijke producten in de rui periode, waarvan ik u al eerder bericht heb. Ik ben er over het algemeen zeer tevreden over, want de duiven staan er bijzonder op.
Blijft er over dat veel zo niet alles van tevoren vast gelegd is door de vererving. De bouw. De oogkleuren. De spieren. Je zou willen dat je op dat ontwikkelingsproces van buitenaf invloed op uit zou kunnen oefenen, maar dat blijkt toch ondanks alle goed bedoelde pogingen niet zo te zijn. Of hebben we dat misschien soms toch??
Het probleem van mijn stam duiven is dat ze behoorlijk zijn in geteeld en dat veel zo niet alles familie van elkaar is. De laatste jaren heb ik mij erop toegelegd om op de lijnen van “De 646 Duif”, “De 150 Duif” en “De 776 Duif” geconcentreerd in te telen. Met de komst van “De 08 Duif” een pure Janssen uit de oude Arendonkse lijnen van wijlen Jan van Erp, was het met de prestaties op mijn hok crescendo gegaan. Echter alledrie de duivinnen waren nauw familie van elkaar. En dat feit maakt het al snel problematisch om in de familie verder te kweken.
Blijft er over dat je om goed verder te kunnen moet gaan kruisen, want dat is de enige manier om op een positieve manier invloed uit te oefenen op de vererving. Want het is bij zowat alle melkers bekend dat kruisen garant staat voor goede vliegprestaties. En goed presterende duiven moeten beschikken over een uitstekende natuurlijke vitaliteit. Dat kan haast niet anders. Dus moet je op zoek naar geschikt kruisingsmateriaal. Dat doe ik al jaren op een vrij intensieve manier, maar als je op een bepaald niveau bent aangeland dan valt het absoluut niet mee om materiaal van dezelfde klasse te vinden. En dan moet het nog pakken ook.
Anderzijds lijkt het wel of de heden ten dage aangeboden kwaliteit veel minder goed is dan pakweg 15 jaar of zo geleden. Toen kwam ik bijna van iedere verkoop die ik bezocht wel met wat goed materiaal naar huis. En in de kruising lukte dat vaak nog wonderwel ook. Nu lijkt het of het allemaal veel minder aan het worden is. Er wordt nog maar weinig top materiaal aangeboden. Als het al te koop komt. Hoe komt dat?
Mijn vermoeden is dat nogal wat topmelkers de laatste jaren veel vooruitgang geboekt hebben op het gebied van hokken, trainingsmethodes en vooral medische begeleiding. En de kwaliteit van duiven, die is stil blijven staan of achteruit gegaan. Al deze dingen tezamen staan garant voor top uitslagen: hok, duiven, voermethode, trainingsmethode, medische begeleiding en alles wordt uitgevoerd door de melker. Het is een optelsom. En het gaat erom de hoogste uitkomst te krijgen.
Misschien ben ik wel op enkele punten stil blijven staan. Ik ben op tophokken geweest waar ik van vond dat ik me met hun duiven niet kon verbeteren, terwijl andere melkers er wel enorm mee verbeterd zijn. Heeft dat te maken met de sterkte van je concurrentie? Dat je in de voor- of in de overvlucht zit? Of??
Maar in mijn beleving moet je veel zo niet alles met kwaliteit kunnen doen. Ik vind dat het meest eerlijk tegenover mezelf. En nog steeds beleef ik enorm veel plezier aan het bestuderen van duiven, rassen, het ontleden van het hoe en waarom van bijzondere kweekkoppels. En tot slot het vergelijken van ogen van bijzondere duiven in de hoop daar een bijzondere conclusie uit af te kunnen leiden. In dat geval verschil ik niet zoveel met de rest van u. Maar in mijn achterhoofd rijst een vraag aan mezelf op: zou ik dan zo’n slechte melker (geworden) zijn dat ik met mindere duiven niet beter kan presteren?? Het geeft toch te denken…
|