Hoeveel plezier een eigenaar ook van zijn duiven heeft, er zijn altijd wel mensen die er last van hebben. We hoeven maar te denken aan de uitwerpselen die grote menigten duiven produceren en die in dichtbevolkte stedelijke gebieden heel hinderlijk kunnen zijn. Het San Marcoplein in Venetië getuigt hier dagelijks van. Het houden van duiven in steden is dan ook vaak tegengegaan. Zo werd er in 1368 door de Franse koning Karel V een verbod uitgevaardigd om in Parijs duiven te voeren.
Belangrijker is het bezwaar dat op het platteland eeuwen lang heeft bestaan wegens de schade die de vogels bij het zoeken naar hun dagelijkse voedsel aan de oogst konden toebrengen. Boeren die zelf geen of weinig duiven bezaten, zagen met lede ogen toe hoe een zwerm van een buurman op hun pas ingezaaide akkers neerstreek. Vooral in de zaaitijd was dit rampzalig. Dat zij er soms niet voor terugdeinsden om "onder andermans duiven te schieten" is dan ook te begrijpen. Aangezien een duivenvlucht van 500 - 1000 exemplaren geen uitzondering was, diende het houden van duiven aan regels gebonden te worden. Er zijn in alle landen waar duiven werden gehouden legio regels en bepalingen op schrift gesteld die misbruik en onrecht moesten tegengaan en die het houden van duiven aan banden moesten leggen. Ook ten aanzien van eenden en zwanen bestonden dergelijke voorschriften. De bepalingen verschilden van land tot land en van streek tot streek. Een minimum hoeveelheid grondbezit was meestal een vereiste om duiven te mogen houden. In het oude Palestina mocht iemand een duiventil bouwen wanneer hij tenminste 75 voet grond rond zijn woning in eigendom had. Uit Frankrijk waar de duiven houderij het meest heeft gefloreerd, zijn veel verschillende bepalingen bekend. Elke streek had andere eisen omtrent minimum grondbezit of er gold een voorschrift dat een duiventoren alleen midden op het eigen land mocht worden gebouwd. Er bestonden ook bepalingen dat de eigenaar zijn duiven gedurende door de overheid bepaalde maanden (in de zaaitijd) moest opsluiten. De duiven die in die periode toch buiten kwamen mochten dan worden gedood. De jurisprudentie van de processen die er tussen duiveneigenaars en gedupeerde boeren zijn gevoerd, is zeer omvangrijk. Het onrecht dat de laatsten eeuwen lang is aangedaan, is een van de vele redenen geweest waarom in 1789 de Franse Revolutie uitbrak.
Het houden van grote aantallen duiven en het bouwen van een til of toren daarvoor was namelijk een uit de Middeleeuwen daterend heerlijk recht dat aan een bepaald grondbezit was verbonden en daarom aan de adel en de hoge geestelijkheid toebehoorde. Voor de kleinere duivenonderkomens bij boerderijen gold geen wet. In latere tijden konden in sommige streken, in ons land na de Vrede van Munster (1648), ook burgers en boeren het 'recht van duiventil' verwerven, al bleef hiervoor een bepaald grondbezit vereist. De nu nog bestaande duifhuizen van enige omvang treft men dan ook op landgoederen en bij grote boerderijen aan.
De Franse revolutie bracht een ingrijpende wijziging met betrekking tot de heerlijke rechten te weeg, niet alleen in Frankrijk zelf, maar ook in andere Europese landen. In ons land gebeurde dat met de komst van de Fransen. In de 'Burgerlijke en Staatkundige Grondregels der Staatsregeling' van 1798 vermeldt artikel 24:
"Alle eigenlijk gezegde heerlijke regten en tituls, waardoor aan een bijzonder persoon of lichaam zou worden toegekend eenig gezag omtrent bestuur van zaken in eenige stad, dorp of plaats, of de aanstelling van deze of gene ambtenaaren binnen dezelve, worden, voor zoover die niet reeds met de daad zijn afgeschaft, bij de aanneming der Staatsregeling, zonder eenige schaevergoeding, voor altijd vernietigd."
Nieuwe tillen en torens mochten toen niet meer worden gebouwd.
Deze maatregel bleek ten aanzien van het recht van duiventil wel erg drastisch te zijn. Nu klaagden er ook boeren over slechte oogsten, maar om een andere reden: zij misten zelfs de duiven, niet alleen omdat die veel onkruidzaden van hun akkers aten, maar ook wegens hun vruchtbare mest. Er kwam een nieuwe wetgeving. De Jachtwet van 1807 handhaafde de bestaande duiventillen, hiermee zijn zowel tillen als torens bedoeld, maar de eigenaars dienden zich bij de Opperjachtmeester te laten registreren.
Bij Soeverein Besluit van 26 maart 1814 werden door de soevereine vorst , de latere Koning Willem I, de heerlijke rechten, in getemperde vorm, hersteld. Van schadevergoeding was in theorie wel, maar in de praktijk geen sprake. De grondwet van 1848 schiep de mogelijkheid van afschaffing van heerlijke rechten tegen schadevergoeding. De Jachtwet van 1857 handhaafde voor duiventillen het systeem van registratie, zoals ingevoerd bij de Jachtwet van 1807 en die nu jaarlijks bij de Commissaris des Konings diende te geschieden. Deze registratie moest iedere vijf jaar worden herhaald, anders verviel het recht. De Jachtwet van 1923 handhaafde de bepalingen van 1857. Een onderzoek, ingesteld tijdens de departementale voorbereiding van het wetsontwerp, bracht aan het licht dat er toen (in 1918) nog 147 duiventillen bestonden (Ter vergelijking: in 1809 was hun aantal nog 1893 en in 1837 nog 568). In de Jachtwet van 1954 is geen regeling opgenomen met betrekking tot de rechtspositie van duiventillen. Men was van mening dat het houden van duiven niet een zaak was die in de Jachtwet thuishoort. Duiventillen zijn daarmee uit de wet verdwenen, maar dat wil niet zeggen dat het heerlijk recht van duiventil ook is verdwenen. Afschaffing van heerlijke rechten kan bij wet geschieden, waarbij tevens een schadeloosstelling kan worden geregeld. Erg waarschijnlijk is het overigens niet dat de wetgever tot afschaffing zal overgaan. Of, zoals een rijks landbouwconsulent het uitdrukte in een enquête, die in 1928 werd ingesteld op verzoek van de Minister van Landbouw en Visserij:
"Het belang van het houden van tillen schijnt slechts ideëel te zijn en verband te houden met de aantrekkelijkheid welke het uitoefenen van zeer oud historisch recht nu eenmaal bezit. Hoewel ik den indruk kreeg dat verschillende eigenaren zich wel zouden schikken in afschaffing der tillen, scheen het mij toe dat wederom verdwijnen van een oud recht hen zou spijten. Hetgeen vanzelf spreekt."
Het enige waarbij het recht van een duiventil tegenwoordig nog een rol kan spelen is bij ruilverkaveling: hierbij dient namelijk rekening te worden gehouden met het feit dat het recht van duiventil zich uitstrekt tot een straal van 1000 tot 1500 meter. Verder dienen bij ruilverkaveling alle zakelijke en heerlijke rechten te worden afgekocht. Maar hoe valt nu te bepalen wat de waarde in geld is van het recht van duiventil? Zo'n situatie heeft zich tot op heden niet voorgedaan. |